Vrijheidslezing door Kim Putters
Op maandag 17 februari 2025 gaf Kim Putters een inspirerende lezing met het thema ‘80 jaar Vrijheid’. De lezing belichtte de betekenis van vrijheid door de jaren heen en benadrukte het belang van herdenken en vieren. Lees hem hier terug.
Onvrijheid!
De vroege ochtend van 16 mei 1944. Toen ik zag dat het op straat ineens wemelde van de Duitse militairen bedacht ik me geen moment en besloot ik een vriend van mij te gaan waarschuwen. Deze vriend, Koos Fluit uit Velp, die bij scheepswerf de Merwede werkte, zat ondergedoken om zo aan de Arbeidseinsatz in Duitsland te ontkomen. Helaas voor mij kwam ik niet ver, ik werd meteen in mijn kraag gevat en onder begeleiding naar de School met de Bijbel gebracht. Ik was niet de enige, onderweg kwamen er steeds meer jongens bij, die her en der van de straat geplukt werden. Op het schoolplein waar we verzameld werden stonden overvalwagens klaar, die ons naar Kamp Amersfoort brachten.
Deze woorden kwamen van Merwedegijzelaar Marius den Breejen, geboren op 23 april 1926 in Hardinxveld. Zijn verhaal en dat van vele Merwedegijzelaars grijpen me aan. Ik ben 28 jaar na de oorlog geboren, dit gebeurde in mijn en ons dorp 16 mei 1944. Hoe zag het er die dag uit? Was het een dag als alle andere? Was het een koude ochtend, en hing er nevel boven polders? Of zou het een mooie voorjaarsdag worden? Met warmte in de lucht, de belofte van een nieuw seizoen die hoopgevend in de lucht te ruiken viel? Het zijn vragen die door mijn hoofd gaan, als ik me probeer in te beelden hoe het die ene dag 81 jaar geleden, hier was. Hoe het rook. Hoe het voelde. En wat de mensen dachten.
Het blijft deels tasten naar het ongrijpbare. En steeds minder mensen kunnen het nog uit eigen ervaring aan ons vertellen. Maar wat ik wel weet, en waar ik me wél een voorstelling van kan maken, is dat het na die razzia hier niet meer hetzelfde was voor velen uit ons dorp en onze regio. Een groep van honderden mannen uit Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld, Werkendam en de Biesbosch werd zonder enige vorm van proces opgepakt door de bezetter. Deze groep mannen zou later de naam ‘Merwedegijzelaars’ krijgen; aan beide kanten van de Merwede werden vaders, zoons, broers, neven en geliefden weggerukt uit hun dagelijkse bestaan en afgevoerd naar Kamp Amersfoort.
De razzia door de bezetter was een vergeldingsactie voor een aanslag van het ondergrondse verzet op een groep Landwachters in de nacht van 9 op 10 mei 1944. Richting de zomer werden 263 Merwedegijzelaars weer in vrijheid gesteld. Dat waren voornamelijk werknemers van bedrijven die voor de Duitse bezetter belangrijk waren, zoals scheepswerven en andere metaalverwerkende bedrijven. De overgebleven gijzelaars werden geselecteerd voor transport naar Duitsland. Dat transport vond plaats in de nacht van 6 op 7 juli 1944. Van de 650 gevangenen die op dit transport gingen, zijn er tot en met mei 1945 circa 100 overleden ten gevolge van ziektes waaronder tuberculose en tyfus, ondervoeding, mishandeling en bombardementen. Dat zijn de officieel geregistreerde overledenen, het werkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger. We weten veel, maar ook nog steeds zoveel dus niet. Van de Merwedegijzelaars zijn er in elk geval meer dan 25 in Duitsland overleden.
Dit verhaal laat nog steeds diepe sporen na bij de latere generaties in onze gemeenschap. Het gaat hier immers over geweld, onrechtvaardige behandeling, discriminatie, onderdrukking en moord. Het was soms een dunne lijn tussen wie je wel en niet kon vertrouwen, tegen wie je wel en niet in opstand kwam, tussen wie goed en fout was. Eenmaal in het kamp kon dat dicht bij elkaar liggen, dat lees ik in verhalen van overlevenden. Zo kon je samen het kamp ingaan, maar moesten sommigen toch toezicht houden over andere gevangen en kregen zij in ruil daarvoor wat eten of een betere behandeling. Niet iedereen was of gedroeg zich even gelijk binnen het kamp. Ook na de oorlog was het daarom voor velen moeilijk om hierover te praten. We stelden ook lang niet altijd vragen aan onze grootouders of ouders. Of aan de schoolmeester of mijn hopman bij de scouting. Je voelde altijd dat er pijn zat en dan vroeg je niet door. En, nu er nog maar weinig overlevenden in leven zijn, wordt dat ook steeds lastiger.
In haar boek Merwedegijzelaars heeft Anja van der Starre de herinneringen aan de Merwedegijzelaars minutieus beschreven. Sinds ik haar boek heb gelezen hebben vele plekken in de regio voorgoed een andere betekenis gekregen. De jongens en mannen werden verzameld in Sliedrecht bij de Hervormde Kerk en in Neder-Hardinxveld op het schoolplein van de School met de Bijbel, nabij de boogbrug. Dat zijn plekken waar ik, wij, al ons hele leven langslopen, vaak in alle haast. Het is de plek waar ik in vrijheid woon en ben opgegroeid. De straten waar die mannen woonden. De bedrijven waar ze werkten. Hun school – ik ken het allemaal! In 2018 mocht ik er in Kamp Amersfoort een lezing over geven, op de plek waar onze dorpsgenoten heen werden gebracht. Dat was een erg indrukwekkende ervaring. Ik zat in de klas met hun kleinkinderen, neefjes en nichtjes. En daar stond ik, op die plek waar hun vader, opa of oom gevangen zat.
In veel families, bedrijven en gemeenschappen zijn deze gebeurtenissen over de oorlog nog zichtbaar en voelbaar. Achter oorlogsmonumenten, schilderijen, muziekstukken en musea, maar ook achter ogenschijnlijk kleine voorwerpen, zoals nikkelen geldmunten en papieren voedselbonnen, schuilen grote verhalen. Het zijn niet zomaar voorwerpen, ze staan voor een verhaal van verdrukking en onderdrukking. Onvrijheid! Er zijn nog vele luikjes te openen waarachter verhalen schuilgaan over geweld, terreur en onrecht. Maar ook van broederschap en moed. De verhalen geven ons steeds weer een indringende opdracht mee om te waken waar onrechtvaardigheid en extremisme opduiken. We moeten blijven vragen: wat was dat toen, waarom en hoe zorgen we voor ‘nooit meer’?
Het is belangrijk om ook de volgende generatie te laten zien hoe het toen was en wat oorlog betekent. Bijvoorbeeld met de borden die in ons dorp staan op de plekken waar al die gebeurtenissen plaatsvonden. Met toelichting. Blijf er eens bij stil staan bij de School met de Bijbel of op de Buitendams. Lees het, praat erover. Want voor de jeugd – en ja ook voor mij - is vrede, de vrijheid, zo vanzelfsprekend. Maar dat is het natuurlijk niet. Ineens kun je het kwijt zijn.
Dat is een besef dat wel steeds meer tot ons doordringt: vrijheid is uiterst kwetsbaar, iets wat je stevig vastgegrepen dacht te hebben, maar dat je zo uit handen glipt. Kijk naar Oekraïne. Zomaar, in één split-second, of juist langzaam, zonder het duidelijk te merken. Die kwetsbaarheid – dat is precies wat we in deze tijd zien. Het maakt soms ook angstig en ongerust.
Vrijheid!
Maar, dit is een vrijheidslezing! Je kunt echter niet spreken over vrijheid zonder ook deze onvrijheid te benoemen en begrijpen.
Ons dorp werd bevrijd op 5 mei 1945, net als een groot deel van Nederland. Met dank aan Dick en Alida de Jong die me op mooie teksten attendeerden, neem ik u kort mee naar de begindagen van onze bevrijding destijds.
Ik citeer uit verslagen opgeschreven in ‘Uit het verzetsleven’ het volgende: “Op 3 mei 1945 ontving ik de order: ‘Overgave is geen feit. De Duitsche legerleiding in Holland heeft geen bericht van de legerleiding in Duitschland gekregen en wil niet overgeven. Tracht burgers in toom te houden, anders worden groote brokken verwacht’.”
Hoogst onzeker dus, die vrijheid. De dag erna het volgende: “In den avond van 4 mei kwam mijn naaste medewerker Tim bij me met het verheugende bericht ‘we zijn vrij’ het is door de radio omgeroepen. Van heel uit de verte, over vele moffenhoofden henen, hoorden we in de naburige plaats Slie een geheele volksmenigte het ons oude vertrouwde volkslied zingen. (…) De Dijk te Gie was door een groot aantal wachtposten afgezet. Tot de tanden toe gewapend sommeerden ze ons verschillende malen tot stoppen met de vraag `wohin’. Onder ons wederwoord `Im auftrag vom Burgemeister’ wisten we door deze posten heen te komen en Slie te bereiken. (…) langs de geheele geallieerde frontlinie hoorde men terzelfder tijd de vreugdeschoten knallen en zag men de bevrijding door honderdtallen lichtkogels in allerlei kleuren aangekondigd. Het was gevaarlijk met bewapende Duitsers die nog niet van de capitulatie wisten of overtuigd waren.”
En toen: “Het was 5 mei 1945, de dag der bevrijding. (…) De afgrijselijke keten der nazi-terreur was verbroken. De bevrijding was een feit geworden. Vooral voor de ondergrondsche strijders beteekende deze dag een ontlading van spanningen, die zich in de afgeloopen jaren in hen hadden opgekropt tot daden van verzet..”. “Toen dan eindelijk den morgen van den 5den Mei de blijde mare van mond tot mond ging: wij zijn vrij,… werden aarzelend de eerste vlaggen uitgestoken, maar binnen enkele dagen was er bijkans geen huis meer of het was getooid met het vroolijke rood-wit-blauw, dat wapperde in de wind.”
De verslagen ademden de vrijheid. Geen oorlog meer! Hoe moet dat gevoeld hebben, in Boven-Hardinxveld, op de Buitendams, in Giessendam.
Vrijheid heeft natuurlijk vele betekenissen voor verschillende mensen. Als Nationaal Comité 4 en 5 mei onderscheiden we drie centrale betekenissen.
Ten eerste. De meest ingrijpende bedreiging van de vrijheid is natuurlijk die door oorlog en geweld. Oorlog is haar meest directe, absolute vijand. Zoals toen. In een land in oorlog verliezen de burgers in één klap hun vrijheid. Opeens word je bedreigd in de kern van je bestaan. Opeens is het onzeker geworden of je morgen nog leeft - en dat geldt ook voor je ouders, je kinderen, je vrienden. Een groter gevoel van onvrijheid is er niet. We zien het ook nu om ons heen, in Oekraïne, Gaza, Afrika. Afwezigheid van oorlog is dus de eerste en diepst gevoelde vorm van vrijheid.
Maar vrijheid gaat niet alleen over oorlog en geweld. Het is - ten tweede - ook: leven in een open, vrije, democratische rechtsstaat. Een staat waarin ieder lid van de gemeenschap juridische bescherming geniet en politieke rechten heeft – zoals kiesrecht en vrijheid van meningsuiting. Zo kunnen we allemaal deelnemen aan het democratische proces. Zo geven we vorm aan ons burgerschap en waarborgen we onze vrijheden en rechten. Het ligt vast in onze Grondwet, het is de basis van onze vrije samenleving.
De derde vorm van vrijheid is – de persoonlijke, individuele vrijheid. De vrijheid om jezelf te zijn, om je talenten te ontplooien, je eigen keuzes te maken, te zijn wie je bent. Vrouw, man, homo, hetero of wat dan ook. Maar de vrijheid van het individu kent zijn grenzen. Wie alleen kijkt naar zijn eigen vrijheid, zal op enig moment zien dat dat niet voldoende is. Want jouw vrijheid grenst aan mijn vrijheid en dat vraagt dus om verbinding, want we moeten afspraken maken over de afbakening van onze vrijheden, en dat vergt vervolgens dialoog. Begrip voor elkaar.
Vrijheid raakt ons dus allemaal, ongeacht religieuze overtuiging, geslacht, seksuele voorkeur of afkomst. Dat is de boodschap die we elk jaar samen op 4 en 5 mei blijven herhalen. Anders dan bij veel bestaande vrije feestdagen onderstreept het vieren van 5 mei onze gemeenschappelijke identiteit. Onze Dag van de Vrijheid stijgt uit boven religieuze verschillen, afkomst en maatschappelijke oriëntaties. Niemand heeft het alleenrecht op de vrijheid, je moet het delen en dus ook opkomen voor elkaars vrijheden. “Vrijheid is altijd ook vrijheid van andersdenkenden”, aldus Rosa Luxemburg. Dat is een van de redenen dat ik me er onverminderd hard voor maak dat iedereen op 5 mei mee kan doen aan het vieren van en het nadenken over onze vrije, open democratische rechtsstaat, door er een vaste vrije dag van te maken voor iedereen. Niet eens per vijf jaar, maar elk jaar. Elk land heeft een jaarlijkse vrije feestdag waarop de vrijheid gevierd wordt.
Om dat mogelijk te maken deed het Nationaal Comité al eerder een dringend beroep op de politiek verantwoordelijken, werkgevers en werknemers om van 5 mei een vrije dag voor iedereen te maken. Ook als voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) zet ik me daarvoor in. Een oproep die ook navolging krijgt. Bijvoorbeeld in de afgesloten cao’s van de autobranche, van netbeheerder Tennet en van de Volksbank, waarin is vastgelegd dat alle werknemers ieder jaar op 5 mei vrij zijn. Ook gemeenteambtenaren hebben 5 mei als vrije dag in hun cao. Daar ben ik blij mee, maar we bereiken zo nog niet iedereen.
Oud-premier Rutte stelde bij het afscheid van onze vorige voorzitter van het Nationaal Comité, Gerdi Verbeet, dat die vrije dag er zou moeten komen. Maar het is er nog steeds niet. Dat frustreert me. Maar, vergeef me mijn persoonlijke opvatting, ik vind het ook geen goede zaak dat half Nederland op 4 en 5 mei in het buitenland is. Op vakantie. Hoe kun je dan met zijn allen herdenken en vieren? Ik weet dat je niet zomaar een vakantieperiode wijzigt, en dat het voor gezinnen een fijne week weg is, maar vroeger startten wij toch echt om 8.30 uur in de ochtend op het schoolplein van de Peulenwiek met het vieren van de vrijheid, het zingen van het Wilhelmus, we deden een paar gezamenlijke activiteiten en waren we de rest van de dag vrij. Zo geef je een traditie over. Dat lukt niet als iedereen op vakantie is...
We zullen er iets voor over moeten hebben en in mijn ogen veel krachtiger onze nek uit moeten steken voor onze vrijheid om ons te wapenen tegen ondermijning van de democratische rechtsstaat. Dat begint met erbij stil te staan, op een vrije feestdag. De kost gaat voor de baat uit. Namelijk een sterkere gemeenschappelijke identiteit, gestoeld op de vrijheidsbeleving waarvoor onze voorouders vochten.
Maar er is meer nodig. In ons land zijn de democratische rechtsstaat en onze overlegeconomie cruciaal om de drie besproken vormen van vrijheid zeker te stellen. Ze zijn in onze naoorlogse samenleving uitgebouwd en versterkt, om het leven in vrijheid en welvaart voor iedereen zeker te stellen. Om onrecht en extremisme uit te bannen. Maar dat blijft niet vanzelfsprekend zo. Ik bespreek ze achtereenvolgens.
De democratische rechtsstaat van nu, 80 jaar later
Allereerst het belang van onze democratische rechtsstaat. De vrijheid van de een raakt immers aan de vrijheid van de ander, zoals ik al zei. Jouw vrije meningsuiting of acties kunnen anderen raken die net zo goed dezelfde rechten hebben. Onze democratische rechtsstaat gaat daarom niet over het recht van de sterkste, maar borgt ook de rechten van minderheden en burgers die door de overheid of anderen onrechtvaardig behandeld worden. De democratie in Nederland is bovendien een consensusdemocratie, want geen politieke partij heeft alleen de meerderheid. Samenwerking is noodzakelijk en daardoor hebben meerdere politieke partijen en maatschappelijke groepen invloed op het besluitvormingsproces, met als doel tot brede overeenstemming te komen maar ook om minderheden te beschermen.
In een democratische rechtsstaat telt niet alleen de helft plus 1 van de stemmen, maar juist ook de weging van belangen en rechten van minderheden. In de politiek van vandaag lijkt echter het behalen van 76 zetels in de Tweede Kamer het hoogste goed. Politici lijken daarbij eerder het belang na te jagen van een enkele groep in de samenleving dan zichtbaar te streven naar een algemeen belang. Dat draagt een groot risico in zich. Het gaat namelijk niet alleen om wat een meerderheid wenst, maar ook om hoe die meerderheid met de belangen van de minderheid omgaat. Dat heet democratische rechtsstaat.
Bovendien is samenwerken met anderen en compromissen sluiten geen kiezersbedrog, zoals het steeds vaker genoemd wordt als je water bij de wijn doet, maar het is de kern van onze democratie dat alle belangen en rechten gewogen worden en er ook voor minderheden gezorgd wordt. Zoals Ernst Hirsch Ballin, de oud-minister, mij altijd leerde: democratie en rechtsstaat zijn bij ons niet los verkrijgbaar, het gaat niet om het recht van de sterkste of de grootste schreeuwer. Dat is ten diepste ook mijn motivatie geweest om er vorig jaar als informateur voor te zorgen dat alle stemmen gehoord werden en er zorgvuldig mee omgegaan zou worden8.
In de oorlog was er geen democratie en gold er geen recht. Na de oorlog is een samenlevingsmodel ontwikkeld met afspraken over hoe de overheid met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties om hoort te gaan. Hoe we rechten en plichten tegenover elkaar hebben. Ondanks dat er gescheiden werelden waren tussen bijvoorbeeld katholieken en protestanten, leidde dit tot een vreedzame samenleving met veel vrijheden, welvaart en kwaliteit van leven voor iedereen. Daar kwam de Europese samenwerking bij, die naast economische voorspoed vrede op het Europese vasteland bracht. Voor een heel lange tijd.
Maar de vraag komt steeds indringender voorbij of ons naoorlogse samenlevingsmodel nog afdoende werkt. De snelle ontkerkelijking van Nederland, maar ook de individualisering, leidden tot een afnemende betekenis en afbouw van de verzuilde instituties. Daar kwamen ontwikkelingen als de vergrijzing, migratiestromen en verschillende economische crises bovenop die de houdbaarheid van zorg en zekerheid onder druk zetten. Het onbehagen is weer toegenomen. De Europese Unie wordt door velen als logge bureaucratie ervaren die niet in staat is overal de veiligheid te garanderen. De EU is de rechtsgemeenschap die ervoor moet zorgen dat onze burgerrechten niet zomaar terzijde geschoven worden.
Alhoewel we in Nederland nooit een hogere kwaliteit van leven hebben gekend dan nu, zijn er hardnekkige verschillen tussen groepen, bijvoorbeeld in levensverwachting en bestaanszekerheid tussen meer en minder geschoolden, maar ook tussen mensen met en zonder een migratieachtergrond. In mijn werk destijds bij het Sociaal en Cultureel Planbureau heb ik hier vaak de aandacht voor gevraagd9. Praktisch geschoolden ervaren minder invloed op de nationale en Europese politiek, migranten voelen zich minder vertegenwoordigd en jongeren vertrouwen de politiek en media minder. Daar komen voorvallen van discriminatie bij, soms op etnische achtergrond, leeftijd of geaardheid, die via nieuwe media heel snel gedeeld en zichtbaar worden. Dat alles voedt gevoelens van onzekerheid, angst en onbehagen. Met Russische agressie aan de grenzen van de EU en een andere Amerikaanse opstelling zijn we in roerige tijden beland.
Overbruggen we de tegenstellingen nog in ons samenlevingsmodel? Domineert de haat, of blijven we in staat elkaar met respect en soms vergiffenis te bejegenen? De Tweede Wereldoorlog geeft ons de opdracht mee om elkaar over bevolkingsgroepen heen te blijven begrijpen en vertrouwen. Ook als het ongemakkelijk voelt. De democratische rechtsstaat, gebouwd op waarden van vrede en recht, moet verdedigd worden, om ieders vrijheid te beschermen.
Onze overlegeconomie: van wederopbouw naar wederombouw
Naast de democratische rechtsstaat heeft de manier waarop we na de oorlog onze economie hebben opgebouwd ons veel welvaart en vrijheid gebracht. Met maatschappelijke instellingen waar recht wordt gesproken, onderwijs wordt gegeven en wetenschap bedreven. Waar mensenrechten worden gewaarborgd. Waar ook bedrijven zich houden aan wetgeving, belastingen betalen en bijdragen aan het maatschappelijk nut. Niet alles gaat altijd goed, maar dit draagt bij aan onze collectieve vrijheid en een sterke economie. Onlangs kregen drie economen de Nobelprijs voor de Economie voor onderzoek waarin ze laten zien dat landen waar zulke instituties goed functioneren, de beste garantie zijn voor welvaart en vrede.
Hoe ging dit in de periode van de wederopbouw, na de bevrijding?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelden bedrijven, werknemers en vakbonden doorlopend een belangrijke rol, zowel economisch als op het gebied van de sociale verhoudingen. Onze economie vormde zich in de oorlogsjaren om tot een oorlogseconomie, waar de Duitse bezetter veel invloed op had. Bedrijven moesten vaak voldoen aan de behoeften van de oorlogsinspanning. Oorlogsproductie kreeg de overhand, wat leidde tot een toename van de productie van wapens, voertuigen en andere oorlogsmaterieel. Bedrijven die zich aanpasten aan deze nieuwe eisen konden vaak profiteren van overheidscontracten. Op die manier werd grote werkloosheid in Nederland voorkomen. Doordat veel jongens en mannen werden gemobiliseerd voor het leger ontstond er wel een tekort aan arbeidskrachten in de industrie, maar daar werden veel vrouwen voor aangenomen. Onder de bezetter werden bovendien velen in Duitsland tewerkgesteld, wat regelmatig tot sociale onrust en verzet leidde.
De Nederlandse economie kon dus – deels – doorgaan, als het voldeed aan de eisen van de bezetter en onder dwang. Vakbonden behartigden de belangen van werknemers, maar vaak werden ze onderdrukt of gecontroleerd. Bedrijven werkten, soms noodgedwongen, soms uit eigenbelang, samen met de bezetter.
Dat leidde tot behoud van werk, maar ook tot lastige situaties en afwegingen voor bestuurders en werknemers. En soms tot verzet via sabotageacties en stakingen bij bedrijven.
Deze ervaringen van werkgevers en vakbonden tijdens de oorlog, met de oorlogseconomie, met polarisatie, met grote armoede en ongelijkheid, hadden een blijvende impact op de arbeidsverhoudingen en het beleid in de periode na de oorlog. Nederland wilde een sociale markteconomie zijn, naar Rijnlands model, waarin sociaal beleid met economische activiteiten verweven is12. Dus: geld verdienen, maar ook goede arbeidsomstandigheden zoals normale werktijden en goede zorg. Dit leidde tot sterkere vakbonden en verbeterde arbeidsrechten na de Tweede Wereldoorlog.
De Sociaal-Economische Raad (SER) – waarvan ik sinds 2022 de voorzitter ben - bestaat nu precies 75 jaar als onderdeel van de Nederlandse overlegeconomie, waarin die georganiseerde belangen samenkomen. De Stichting van de Arbeid werd al op 17 mei 1945 opgericht om te helpen bij de wederopbouw van de Nederlandse economie en samenleving na de Tweede Wereldoorlog13. De SER en de Stichting van de Arbeid vieren dat later dit jaar in Sint-Michielsgestel, de plek waar vooraanstaande politici, ondernemers en wetenschappers in het gijzelaarskamp gevangen zaten ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Van Frits Philips tot de latere premiers Drees en De Quay. De Duitsers wilden het verzet in de bevolking afschrikken door de politieke en economische voorlieden gevangen te nemen. Er zijn er ook verschillende gefusilleerd na verzetsacties in het land. Maar, intussen wisten de gevangenen in Sint-Michielsgestel na te denken over de inrichting van ons bestuur en onze economie na de bevrijding14. Het moest anders, het moest met begrip voor elkaar en in goede dialoog. Dat leidde tot de Stichting van de Arbeid en de SER, om de samenwerking tussen overheid, bedrijven en werkenden zeker stellen.
In de Stichting van de Arbeid maken werkgevers en werknemers afspraken over loonontwikkeling, cao’s en bijvoorbeeld pensioenen. In de SER wordt geadviseerd over de lange-termijn-ontwikkelingen en werken werkgevers, vakbonden en zelfstandigen samen met onafhankelijke experts, de kroonleden. Adviezen gaan vandaag de dag bijvoorbeeld over de omgang met digitalisering, de verduurzaming van bedrijven en zorgdragen voor een betere aansluiting van onderwijs op werk.
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw worden mensen wel minder snel lid van een vereniging of vakbond. De meeste mensen denken er ook niet over na. De vaste zuilen van protestanten, katholieken of socialisten hebben plaatsgemaakt voor een veelheid aan (soms tijdelijke) ‘bubbels’. Door digitalisering heeft iedereen bovendien veel meer toegang tot informatie en wordt men beïnvloed buiten de oude structuren om. Steeds meer belanghebbenden melden zich en zullen zich bij ons melden, zonder dat ze al een vaste plek aan tafel hebben. Het heeft enige tijd geduurd voordat de bestaande instituties daar met wat meer openheid mee om zijn gegaan. Uiteindelijk installeerde de SER bijvoorbeeld een jongerenplatform en kwamen er vorig jaar zetels voor zzp-vertegenwoordiging in de raad. Het poldermodel beweegt dus wel mee, maar dat moet sneller en beter, vind ik.
Het gaat nu in 2025 niet om wederopbouw en herstel na een oorlogssituatie, maar om de ombouw van onze naoorlogse economie met het vizier op economische ontwikkeling die ook duurzaam is en mensen gelijke kansen biedt, dus brede welvaart. Technologische ontwikkelingen, vergrijzing, digitalisering en maatregelen ter voorkoming van klimaatverandering zijn onontkoombaar. We moeten deze actuele vraagstukken aanpakken en keuzes maken waarin we economisch sterk willen en kunnen zijn, wat door voor opleidingen bij horen en investeringen in innovatie en huisvesting. Een lastige klus, met onderwerpen waarbij groepen momenteel gemakkelijk tegenover elkaar komen te staan. Maar we kunnen en mogen deze klus niet doorschuiven naar volgende generaties. We kunnen en mogen geen groepen achterlaten. Ook wij moeten nu in onze tijd goed voorouderschap tonen.
Bovendien, ongeveer alle huishoudens hebben het beter gekregen sinds de Tweede Wereldoorlog. De levensverwachting is fors gestegen. Ons onderwijs en de zorg hebben aan een enorme welvaartsgroei bijgedragen, net als de grote ondernemersgeest in Nederland. Maar zoals al gezegd, de verschillen tussen groepen groeiden ook en we moeten sneller inspelen op de demografische ontwikkelingen zoals het beheersen van migratie en ook de klimaatverandering16. Er staat veel op het spel als ineens de aard en plaats van je werk verandert, als oorlog weer dichterbij komt en als de ongelijkheid tussen mensen toeneemt. De polarisatie neemt dan toe. Steeds vaker ervaren we tegenpolen. Goed versus fout. Links versus rechts. Winnaar versus verliezer. Ook dwingen het publieke debat en de discussies in eigen kring steeds vaker tot kiezen: voor of tegen de EU, voor of tegen klimaatbeleid, voor of tegen vluchtelingen, voor of tegen Mark Rutte, Dick Schoof of Geert Wilders.
Het risico wordt steeds groter dat we in een ‘wij versus zij’-samenleving terechtkomen. In de Verenigde Staten win je daar de presidentsverkiezingen mee. In Nederland kenden we dat niet, maar dringt dit fenomeen zich ook steeds meer op. Wij versus zij, complotten over de overname van ons land, en de strijd die daartegen gevoerd moet worden. Binnen de SER proberen wij juist in gesprek te blijven en bruggen te slaan, in de geest van hoe de gevangen politici en ondernemers het in Sint-Michielsgestel bedachten, vanuit de overtuiging dat dit meer oplevert dat tegenover elkaar te blijven staan. Dat leert de geschiedenis.
Het polderen en overleggen is al eeuwenlang onderdeel van de Nederlandse bestuurlijke cultuur en het economisch handelen. Soms wordt dit samenwerkingsmodel verguisd vanwege zijn traagheid en kleurloze compromissen, maar dan wordt het ook weer bejubeld vanwege het draagvlak en de samenwerking die worden bereikt. Ik vind de geschiedenis van ons poldermodel en onze overlegeconomie een historie van veerkracht. Veerkracht om de oorlog door te komen, om werkloosheid tegen te gaan, maar ook om samen in verzet te komen. Er waren natuurlijk ook ‘foute’ ondernemers en collaborateurs in de directiekamers en op de werkvloer. Dat moeten we onder ogen zien en ervan leren, maar ondernemers en werkenden bundelden ook steeds opnieuw de krachten om de schouders te zetten onder eerst de wederopbouw en dat doen we nu voor de ombouw van onze economie.
We zitten op een kantelmoment in de geschiedenis
Onze vrije samenleving wordt dus geborgd door zowel onze democratische rechtsstaat als onze overlegeconomie. Daar ben ik diep van overtuigd17. Vrijheid is verbonden aan politieke, sociale en economische rechten en verplichtingen. Aan de manier waarop wij onze politiek, samenleving en economie inrichten en hoe we daarmee omgaan. Daarin heb ik u willen meenemen.
Dit jaar is een extra bijzonder jaar: we vieren dat de Tweede Wereldoorlog 80 jaar geleden ten einde kwam, en we herdenken de slachtoffers die daarbij vielen. De littekens die de Tweede Wereldoorlog achterliet zijn 80 jaar later nog steeds voelbaar. Maar, tachtig jaar vrijheid is een kantelmoment, zoals onze voorzitter Wim van de Donk onlangs terecht stelde tijdens een bijeenkomst met lokale herdenkings- en vieringscomités19. Een kantelmoment richting het honderd jaar herdenken van de Tweede Wereldoorlog en het vieren van vrijheid. We zijn daar pas aanbeland als het eenmaal 2045 is, maar dat is toch al dichtbij.
Het is een ‘kantelmoment’ in de tijd, omdat een nieuwe generatie de traditie van het herdenken en vieren zal moeten gaan dragen, zonder de oorlog te hebben meegemaakt, aan de hand van verhalen die uit de tweede, derde of soms al vierde hand komen. Daarin is het herdenken en blijven doorvertellen van verhalen van groot belang, zoals we hier in Hardinxveld-Giessendam met de verhalen van de Merwedegijzelaars doen, ook op onze scholen zoals met het boekje `Helsluis’ dat kinderen meeneemt in de gebeurtenissen van toen.
Een eeuw vrijheid vieren gaat namelijk niet vanzelf. Vrijheid moet je doorgeven en dat blijft hard werken. Aan de democratische rechtsstaat, met respect en rechten voor alle burgers. Aan een rechtvaardige economie die kansen biedt op een vrij en welvarend leven voor iedereen. Vrijheid is niet alleen een recht, maar het brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee: voor onszelf, voor de ander en voor het in stand houden van de democratische rechtsstaat. Elkaar daarin vinden en elkaar niet kwijtraken, solidair en rechtvaardig zijn, en daar ook wat voor over te hebben, is daarvoor binnen het huidige (wereld)politieke klimaat belangrijker dan ooit.
Wat ik zou willen meegeven: sta schouder aan schouder met elkaar om zo samen de tegenstellingen die er tussen ons bestaan te overbruggen, afstanden te dichten, en onze kennis van de geschiedenis te benutten om onwetendheid en onverschilligheid tegen te gaan. Oordeel niet te snel naar anderen.
De verhalen uit de Tweede Wereldoorlog kunnen ons in deze tijd enorm helpen om onrecht niet normaal te gaan vinden en om samen onze vrije samenleving te verdedigen. Het gevangenenlied dat Merwedegijzelaar Adriaan Bernhart in Kamp Amersfoort op een heel klein velletje papier schreef, dat door gevangenen werd gezongen, raakt alles wat ik u wilde vertellen. Over vrijheid en onvrijheid. Over wat er in de nacht van 10 op 11 mei 1944 in onze Alblasserwaard gebeurde. Over goed en ‘fout’ verleden. Over onze opdracht om voor de vrijheid te blijven vechten en zorgen.
Vele gedachten, ja, zijn bij vrouw en kindren. En menig traantje stroomt er ’s nachts dan langs de wang. En die gedachten, die blijven ons hindren. Want voor het welzijn van hen allen zijn wij bang. O, lieve God, laat ons toch niet versmachten. Hebt u wat meelij met ons lieve Heer. Laat u ons toch niet langer meer wachten. Schenk ons de vrijheid en ons huislijk leven weer.
De vrijheid is van ons samen, niemand heeft daar meer recht op dan een ander, en we hebben er samen voor te zorgen. Om die opdracht en verantwoordelijkheid te onderstrepen sluit ik af met een slaapliedje van Arik Einstein, dat door Natascha van Weezel in haar boek met de titel `Hoe houd je je hart zacht’ werd opgeschreven21. Ze zingt het
‘s avonds voor haar zoontje en het gaat als volgt:
Jij en ik zullen de wereld veranderen. Eerst jij en ik, daarna volgt de rest. Ik weet dat ik lang niet de eerste ben die dit heeft gedacht. Maar dat maakt niet uit. Jij en ik zullen de wereld veranderen.
Samen kunnen we dat. Het is waar onze ouders, onze opa’s en oma’s, onze overgrootouders voor in onvrijheid zaten.
Dank u wel.
Volg ons